NIEUWE INZICHTEN IN AUTISME
DE RECENTE WETENSCHAP
De polyvagaaltheorie
​
De polyvagaaltheorie biedt een kader om onze emoties, gedrag en reacties te kunnen plaatsen, omschrijft welke factoren ons beïnvloeden en geeft de handvatten om onze noden te ontdekken. Deze theorie is ontwikkeld in de jaren negentig door de Amerikaanse psycholoog en neurowetenschapper dr. Stephen Porges en is gebaseerd op drie pijlers: de hiërarchie van ons stress-systeem, neuroceptie en coregulatie.
​
Als eerste pijler definieert de polyvagaaltheorie de drie hiërarchisch georganiseerde staten van het autonome zenuwstelsel. Deze drie opeenvolgende niveaus bepalen hoe we reageren bij stress en dreiging. In de eerste staat in de hiërarchie, de ventrale staat, voelen we ons veilig en verbonden. We noemen dit ook de staat van sociale betrokkenheid. Bij twijfel aan veiligheid komen we in de tweede staat: in de sympathische staat schakelen we over naar mobilisatie en actie door middel van de vecht- en vluchtrespons. Voelt de situatie levensbedreigend aan, dan ontstaat er een derde staat: de dorsale staat van immobilisatie, we bevriezen of ondergaan.
Het zenuwstelsel stuurt deze drie staten aan. Het werkt autonoom, buiten onze wil om. We hebben dus geen vat op onze lichamelijke en neurologische reacties. De hiërarchie van dit systeem van reacties zit in de duidelijke volgorde: we kunnen vanuit ventrale staat niet rechtstreeks naar de dorsale zonder door de sympathische staat van mobilisatie te gaan en omgekeerd.
​
De tweede pijler is neuroceptie. Neuroceptie is een onbewust proces in ons brein dat voortdurend de omgeving, ons lichaam en de relationele signalen scant op gevaar. Vanuit overlevingsperspectief en onze evolutie bekeken, is dit een cruciaal proces. Met behulp van de wijsheid die zich in ons lichaam en ons zenuwstelsel bevindt, kunnen we aan de hand van deze lichamelijke signalen bepalen of we veilig zijn, zónder dat we daar bewustzijn voor nodig hebben. Wanneer neuroceptie een onveilige situatie detecteert, komt een stressreactie op gang. We hebben hier geen invloed op aangezien het een lichamelijke reactie is.
​
Coregulatie is de derde en laatste pijler van de polyvagaaltheorie. Bij coregulatie stemmen we onze autonome toestanden op elkaar af. Hierdoor voelen we ons veilig genoeg om ons met anderen te verbinden en vertrouwensrelaties op te bouwen.
​
Passen we de polyvagaaltheorie toe in de context van autisme, dan zien we dat personen met autisme vaker in de sympatische (meltdown) en dorsale (shutdown en autistische burn-out) staat zitten en minder in de ventrale staat van sociale betrokkenheid. Studies hebben aangetoond dat kinderen met autisme verschillen kunnen vertonen in hun autonome zenuwstelselreacties in vergelijking met typisch ontwikkelende kinderen. Ze kunnen een verminderde hartslagvariabiliteit en een verminderde huidgeleiding hebben, wat kan duiden op een verminderde betrokkenheid van het ventrale vagale systeem. Onderzoek wijst uit dat mensen met autisme een stressvolle situatie sneller als traumatisch ervaren. Trauma zet zich vast in het lichaam en in de dorsale staat van ons autonoom zenuwstelsel.
​
Holly Bridges, een Australische therapeut en auteur van ‘Reframe Your Thinking Around Autism’ en de bezieler van de Anxiety Reframe Technique (A.R.T.), die zelf autisme heeft, stelt dat we de ventrale staat niet als superieur mogen aanzien. Een persoon met autisme bevindt zich vaak en graag in de dorsale staat van immobilisatie. Dit is niet alleen om prikkels te verwerken en te vermijden, maar ook omdat het aangenaam is om in je eigen cocon te zitten waar het comfortabel vertoeven is. Mensen met autisme proberen uit de dorsale staat te trekken, kan net voor onveiligheid zorgen. Het is dus belangrijk dat we de autonome hiërarchie van een persoon met autisme goed in kaart brengen. Je leert meer over deze theorie en hartcoherentie in deze opleiding.
​
​
Predictive coding - Het voorspellende brein
​
De moeilijkheden in waarnemen en betekenis verlenen van kinderen met autisme zijn het gevolg van een verstoring in de ontwikkeling van de hersenen. Tot op vandaag zijn wetenschappers er niet in geslaagd de hersenstoornis exact te lokaliseren. Vermoed wordt dat niet één maar meerdere hersenzones afwijkend functioneren en dat verspreid over de hersenen. Sterker nog: er zijn steeds meer aanwijzingen dat autisme vooral te maken heeft met hoe hersenzones met elkaar samenwerken en dat autisme niet te herleiden valt tot één of enkele hersengebieden.
Vroeger werd autisme al eens als een ‘filterprobleem’ in de hersenen omschreven. Prikkels van zintuigen leken bij sommige mensen met autisme ongefilterd het brein te overspoelen, bij anderen kwamen ze onvoldoende binnen. We gingen ervan uit dat het brein (van mensen met en zonder autisme) de ontvanger was van allerlei prikkels, die daarna verwerkte, en ons gedrag dan afstemde in functie van de boodschap van die prikkels.
Breinwetenschappers (Hohwy, 2013) hebben recent echter een aantal ontdekkingen gedaan die dat klassiek beeld van het brein en hoe het werkt compleet overhoop hebben gehaald. Ons brein is niet zomaar een ontvanger van prikkels via onze zintuigen, het gaat proactief op zoek naar prikkels. Het brein voorspelt hoe de wereld er uit ziet en geeft dan de zintuigen het bevel om te checken hoe goed die voorspelling is in functie van wat ons op dat moment te doen staat. Het brein verwerkt vervolgens de voorspellingsfout, niet de prikkels zelf.
Klinkt allemaal als een Balinees dialect voor je? Misschien helpt dit voorbeeld: Stel je eens voor dat ik je uitnodig in mijn klas. We kunnen ongetwijfeld een boeiend gesprek over autismevriendelijk onderwijs hebben. Maar je kent mijn klaslokaal helemaal niet. Je bent er meer dan waarschijnlijk nooit geweest. In de oude breintheorie zou je daar binnenstappen met een ‘leeg brein’ en alle prikkels (wat je ziet, hoort, voelt, ruikt…) zouden ter plaatse à la minute door dat lege brein opgevangen, gefilterd en verwerkt worden.
Volgens de recente theorie klopt dat dus niet. Je brein is immers niet ‘leeg’. Op basis van je ervaringen gaat het voorspellingen maken: je brein verwacht daardoor bij het binnenstappen van een klas al een heel aantal prikkels (in een klas is er vaak een bord, er zullen tafels en stoelen staan, leerboeken in kasten, schema’s tegen de muur misschien…). Het voorspellende brein gaat dan via je zintuigen aftoetsen of die voorspellingen kloppen of niet. Ongetwijfeld zullen daar foutjes tussen zitten. In mijn klaslokaal zie je immers ook een grote poster van bergbeklimmers. Je brein gaat dan het belang van die fout tussen jouw voorspelling en waarneming inschatten, nieuwe voorspellingen maken en eventueel je gedrag daar op afstemmen.
Die recente ontdekkingen over het voorspellende brein beginnen beetje bij beetje ook opgepikt te worden door de autismewereld. Men begint de autistische perceptie en cognitie meer en meer te zien vanuit het perspectief van het voorspellende brein en niet langer vanuit de achterhaalde computermetafoor van input – processing – output. En meer en meer wetenschappers gaan autisme beschouwen vanuit het idee van een stoornis in het voorspellend vermogen van het brein. Over wat dan precies de stoornis is, zijn wetenschappers het minder eens. Maakt een autistisch brein teveel of net te weinig voorspellingen? Zijn ze te specifiek of te vaag? Gaat het brein te lichtjes over voorspellingsfouten of blijft het net onnodig botsen of kleine foutjes? We hebben nog veel te leren over hoe het brein precies werkt. En dus ook over autisme.
Tijdens de sportdag verveelt Max zich tijdens de pauzes. In tegenstelling tot een gewone schooldag, weet Max niet zo goed wat hij nu kan of mag doen. Hij is een beetje uit zijn gewone doen. De leerkracht merkt dit op en stelt voor om met hem een partijtje voetbal te spelen. Max houdt van voetbal en dat weet zijn leerkracht. Wanneer Max een goal scoort, roept de leerkracht: “Wow! Goed gedaan, Max”. Max kijkt de leerkracht boos aan en zegt: “Dat mag jij niet zeggen! Dat mag helemaal niet!” De leerkracht snapt het niet. Hij denkt er net goed aan te doen om kinderen een pluim te geven wanneer ze scoren. Maar Max is in de war door het compliment van de leerkracht en de wereld klopt niet meer voor hem. Max’ brein heeft een absoluut beeld van supporteren. Supporteren doe je alleen maar voor de eigen ploeg. De leerkracht overtreedt hier die absolute regel door ook te supporteren voor Max, de tegenpartij. In de denkwereld van Max kan zo iets niet.
Boekentip
"Je hoort vaak van een verstoorde prikkelverwerking in autisme, maar wat als zou blijken dat het brein helemaal geen prikkels verwerkt? Wat als het begrijpen van menselijk gedrag vooral een kwestie is van onbewust voorspellen van wat mensen gaan doen?
Recent onderzoek toont aan dat het klassieke beeld van hoe het brein werkt, met de computermetafoor van input, processing en output, niet echt klopt. Een brein dat informatie over de wereld bij elkaar puzzelt om dan te reageren heeft geen enkele overlevingskans in een wereld die volatiel, onzeker, complex en meerduidig is. Het menselijke brein voorspelt de wereld snel en onbewust, en houdt rekening met context.
In dit boek onderzoekt Peter Vermeulen wat dit nieuwe inzicht betekent voor autisme.
De ontdekking van het voorspellende brein werpt niet alleen een nieuw licht op autisme, het leidt ook tot de conclusie dat enkele van de gangbare interventies in autisme dringend herzien moeten worden."
Autisme & het voorspellende brein
Peter Vermeulen
Pelckmans, 2021
Emotieregulatie via interoceptie
​
De interoceptie is het zintuig dat verantwoordelijk is voor het oppikken van informatie vanuit ons eigen lichaam en meer specifiek de prikkels die van onze organen komen. Klassieke voorbeelden zijn honger- en dorstgevoel en voelen dat je naar het toilet moet. De afgrenzing van wat er nu precies bij de interoceptie hoort en wat niet varieert al weleens volgens auteur. Bij de meeste vind je ook vermoeidheid, seksuele opwinding, hartslag en ademhaling. Sommige plaatsen ook pijn, temperatuur, aangename aanraking en spierspanning onder de interoceptie (Craig, 2002).
De informatie die via de interoceptische receptoren opgepikt wordt, wordt verwerkt in de insulaire cortex. Daar wordt die informatie omgezet in een lichamelijke toestand (zoals honger of dorst) of een emotionele toestand (boos, blij, angstig ...). Hierbij is het belangrijk te beseffen dat er eerst een verandering in het lichaam plaatsvindt, waargenomen door de interoceptie en dan pas de emotie (gebaseerd op die lichamelijke toestand). Het is dus niet andersom, zoals vaak wordt aangenomen (Feldman Barrett, 2017). Met andere woorden: ons hart begint niet sneller te slaan omdat we angstig zijn, we zijn angstig omdat we waarnemen dat ons hart sneller begint te slaan (in combinatie met een aantal andere interoceptische waarnemingen en contextuele informatie).
Samengevat: een betere interoceptie leidt tot een beter emotioneel bewustzijn, wat op zijn beurt zal leiden tot een betere regulatie. Je kan namelijk niet reguleren wat je niet (goed) kan waarnemen. Kelly Mahler (Mahler, 2015) gebruikt het voorbeeld van het dashboard van een auto, waarop de benzinemeter aangeeft hoeveel benzine je nog in de tank hebt. Als die meter goed werkt, kan je goed op tijd inschatten wanneer je moet gaan tanken. Als de meter echter niet goed werkt, riskeer je plots voor een probleem te staan. Bij een slecht werkende interoceptie kan je je eigen behoeften niet goed reguleren omdat je te weinig feedback krijgt over je emotionele toestand.
We weten dat veel mensen met autisme sensorische moeilijkheden ondervinden, met als belangrijkste overgevoeligheid (hyperreactiviteit) en ondergevoeligheid (hyporeactiviteit). Die kunnen op alle zintuigen spelen, dus ook op de interoceptie. Zowel bij over- als bij ondergevoeligheid op de interoceptie zal het gevolg zijn dat iemand een verlaagd emotioneel bewustzijn heeft en dus minder goed in staat zal zijn om zijn emoties te reguleren. Bewustzijn komt namelijk voor regulatie (denk aan de benzinemeter). Dit kan leiden tot een verlaagd emotioneel bewustzijn: Bij overgevoeligheid krijgt iemand eigenlijk te veel signalen door vanuit zijn lichaam. De kleinste verandering in een orgaan zal leiden tot een sterke prikkel. In de wirwar van al die prikkels zal het moeilijk zijn om de relevante prikkels eruit te halen. Het is een beetje alsof je het nieuws op de radio probeert te volgen terwijl er vijf radio’s op verschillende zenders tegelijkertijd opstaan. Bij ondergevoeligheid dreigen bepaalde signalen niet door te komen. En als een signaal niet doorkomt, kan er ook geen bewustzijn zijn. Hier is het alsof de radio waarnaar je probeert te luisteren veel te stil staat.
Kijk hieronder naar wat Kelly Mahler vertelt over interoceptie, Theory of Own Mind en emotieregulatie in het onderwijs: